Terug naar de Kuul met Gerard Centen

De Rimboe in oorlogstijd

Nu woont hij op de bovenste etage van het appartementencomplex aan de Veemarkt met een fraai uitzicht over de Waal, de benedenstad met de Sint Stevenstoren en het Joris Ivensplein. Maar zijn jeugd speelde zich af in de Rimboe, de buurt tussen de Distelstraat en de Wolfskuilseweg. De Rimboe was een geuzennaam, bedacht door de bewoners zelf. De Wester heeft er al vaak over geschreven, maar nog nooit met de oren en ogen van een jongen die zes jaar was toen de oorlog uitbrak. De gebeurtenissen in de jaren die daarop volgden, lieten een diepe indruk bij hem achter. De Wester gaat terug naar de Kuul en in het bijzonder de Rimboe met Gerard Centen.

Dominicusschool

‘Ik ben geboren in 1934 in de Biezenstraat,’ begint Gerard; ‘ik was de tweede zoon van Jan Centen en Annie Dangkers en drie jaar later verhuisden we naar de Mosstraat 6, samen met de Ericastraat het hart van de Rimboe. In 1939 gingen we op Mosstaat 1 wonen, dat was een hoekhuis en had een achterom. Mijn vader was werkloos in de crisisjaren en groef nog mee aan de Bloedkuul. Wanneer N.E.C. weer eens verloor, verzuchtte hij altijd: “heb ik me daarvoor kapot gewerkt?” In 1941 ging mijn vader bij de gasfabriek aan de slag en kwam later in dienst van de gemeente bij de Openbare Nutsbedrijven.’ Gerard is de tweede in een rij van zes kinderen. Na de bewaarschool bij de nonnen ging Gerard in september 1940 naar de lagere school aan de Koninginnelaan. Gerard: ‘Waar nu het GAK gebouw staat, was vroeger het voetbalveld van DBK, daarnaast had je twee jongensscholen, de Dominicusschool  voor de arme kinderen, de zogenaamde schoffiesschool, en de Sint Thomasschool voor de jongens die het thuis wat beter hadden, middenstanders bijvoorbeeld, de centenschool. Die woonden aan de Kamperfoeliestraat of het nette deel van de Floraweg. Ik speelde vaak met Keesje Wijnans, die kende iedereen en woonde op Mosstraat 9, Jantje Jacobs van nummer 4; die stotterde nogal, stond-ie voor de deur “is Ge-Ge-Ge-Ge-Gerard thuis?” hoorde je dan en Bert Jippiejee van den Bergh van nummer 14.’

‘Bij mijn Heilige Communie in 1941 had mijn vader inmiddels werk en kreeg ik een mooi blauw pakje aan met zo’n drollenboks, de arme kinderen die dat niet konden betalen, kregen gratis een matrozenpakje van de kerk. Er waren veel grote gezinnen, want als de dubbeltjes voor de gasmeter op waren, kropen ze tegen de kou wat vaker en dichter tegen elkaar aan. Die eerste oorlogsjaren verliepen eigenlijk vrij rustig. We maakten in de winter nog steeds overal glijbanen in de straat. Het liefst in de Kamperfoeliestraat, daar was het steiler dan in de Rimboe. Als de kinderen van de middenstanders in die straat vervelend deden, strooiden we als het donker was stiekem zout. Weg glijbaan, maar vaak deden die lui daarna bij ons precies hetzelfde. Zo hielden we elkaar bezig,’ lacht Gerard. ‘Het begon me wel op te vallen dat ik veel jonge kerels niet meer in de wijk zag. Die moesten voor de Duitsers gaan werken. Soms konden ze kiezen, óf Duitsland óf als bouwvakkers naar de Oekraïne. De avonturiers kozen voor het Oostfront. Een groepje uit de Rimboe met de broers Jan en Eef Schoonenberg, Theo  Winnen, Herman Laurens, Hent Remmers en Pille Okkers hadden op hun eigen barak in de Oekraïne Rimboe geschilderd, zodat ze zich in den vreemde toch nog een beetje thuis zouden voelen. Het heeft ze geholpen, want ze hebben het allemaal overleefd.’

Een bijeenkomst N.S.D.A.P. op de Grote Markt, de Nationale Jeugdstorm voor het Waaggebouw 1941

De Jeugdstorm

De Nationale Jeugdstorm was een Nederlandse jongerenbeweging georganiseerd naar voorbeeld van de Duitse Hitlerjugend en bestemd voor jongeren van 10 tot 18 jaar. Daarna werden ze de Waffen-SS in geloodst. ’Ik was nog niet eens tien jaar toen een buurjongen me meenam naar hun gebouw aan de Schaeck Mathonsingel, waar later tot de aan sloop een Chinees restaurant zat. We kregen een film voorgeschoteld, chocolademelk en een krentenbol. Een feestmaal! Na afloop gaven ze je een formulier mee. Dat moesten de ouders invullen en dan was je lid van de Jeugdstorm. Nou, ik wilde wel. Ze hadden een mooi uniform: een lichtblauwe bloes met das en epauletten en een zwarte korte broek en je kreeg een echte jeugdstormdolk. Het waren eigenlijk padvinders. Pa zag het echter absoluut niet zitten: “Het gebeurt niet en waag het niet tegen iemand te zeggen, dat ik het je verboden heb, anders kom ik in de problemen.” Het was altijd oppassen, want er woonden relatief veel NSB-ers in de Wolfskuil. Aan de Ericastraat woonden vier families die daar openlijk voor uit kwamen. Dat gaf wel eens spanningen in de straat, zeker als er drank in het spel was. Vaak moest dan de politie erbij komen om de orde te herstellen. Sommigen jongens namen dienst bij de Waffen-SS, niet wetende dat ze naar Rusland zouden worden gestuurd om nooit meer weerom te keren.’

22 februari 1944 het Bombardement

Het was gedaan met de relatieve rust in Nijmegen toen op 22 februari 1944 geallieerde bommenwerpers een groot deel van de binnenstad verwoestten. Bijna achthonderd mensen vonden hierbij de dood en vele duizenden raakten gewond. ‘Op die beruchte dinsdagmiddag was ik met mijn oudere broer André net op weg naar school. Een jaar eerder waren de Thomas- en Dominicusschool gevorderd door de Duitsers en werden we overgeplaatst naar de school op de Oude Stadsgracht in de binnenstad. We liepen op de dijk bij de Looimolen en daar zag ik de eerste bommen op de stad vallen. De herrie was onbeschrijflijk. We zijn omgedraaid en meteen hard naar huis gerend. Even later werd mevrouw Janssen van de Ericastraat, ondersteund door twee mannen, thuisgebracht. Ze was een en al verdriet. Hartverscheurend. Ze wilde Ciska, haar elfjarig dochtertje naar school brengen en werd onderweg op de kruising van de Krayenhofflaan en de Koninginnelaan overvallen door de eerste bommen. Ciska schrok van het geweld en vluchtte met een grote groep mensen bij bakker de Bie naar binnen, haar moeder op straat achterlatend. Vrijwel meteen daarna kreeg het huizenblok met de winkels van bakker de Bie, slagerij Brinkhoff en sigarenboer Toussaint een aantal voltreffers en stortte volledig in. Tientallen mensen waaronder Ciska kwamen daarbij om.’

Amerikaanse para’s van de 82ste Airborne Division zitten op een Britse M4 Shermantank, terwijl de bevolking van Nijmegen zich om hun verzamelt.

De Bevrijding van Nijmegen

Op 17 september 1944 klonk overal in Nijmegen het luchtalarm en voerden de geallieerden gericht bombardementen uit boven de stad. Ook landden parachutisten in en om Nijmegen en zag ook Gerard de eerste para’s over de Graafseweg lopen . De Duitsers ontvluchtten de stad en lieten een spoor van vernielingen achter. In de avond van 20 september was heel Nijmegen bevrijd. Gerard: ‘Iedereen ging de straat op naar het Ericaplein. Voor het winkeltje van Peters was provisorisch een podium gebouwd. Daar speelde de Rooie Boon sax, Van Minten de accordeon en Kees van Eldik drumde daarbij. Er werd overal gedanst, maar er heerste ook totale anarchie. Meiden die iets met Duitsers hadden gehad werden kaalgeknipt. Dat overkwam ook Hannie E. uit de Ericastraat. Toen haar man n Duitsland gevangen zat tijdens de oorlog legde ze het aan met Duitse soldaten. De hele buurt was er van op de hoogte dat ze zo wat bijverdiende, maar veel daarvan deelde ze meteen weer uit in de straat. Soms ook belangrijke informatie die ze van de bezetter had gehoord. Maar diezelfde buren sleurden haar het huis uit en ze werd vastgebonden op het spatbord van een auto door de wijk gereden en de menigte werd opgeroepen en aangemoedigd vuiligheid over haar heen te gooien. Totdat Dien Ootje Benda ingreep. Dien had gezag. Ze zei altijd wat ze dacht en deed wat ze zei. Toen de stoet haar kruidenierswinkeltje naderde, stormde ze naar buiten, ging wijdbeens voor de meute staan en liet op niet mis te verstane woorden blijken wat ze van dit hypocriete volkje dacht. Eerst vooral profiteren en nu op deze manier je dankbaarheid tonen? Over mijn lijk, moet Dien gedacht hebben en even later droop de groep met de staart tussen de benen af.’

Villa de Wolfskuyl

In die laatste weken van september werden veel panden die eerder door de Duitsers gevorderd waren, geplunderd. In de Wolfskuil bijvoorbeeld het Augustijnenklooster aan de Graafseweg en ook vlakbij de molen de majestueuze villa de Wolfskuyl. Gebouwd in 1913, een rijksmonument, tegenwoordig zit er een tandartsenpraktijk, maar tussen 1933 en 1941 was het ook een klooster en werd het bewoond door de Kanunnikessen van het Heilig Graf. Gerard: ‘Het was voor ons jongetjes moeilijk om daar bij in de buurt te komen, maar soms mochten we van de Duitse kok bessen voor hem plukken, die groeiden aan de Floraweg, en dan zorgden we dat we zelf niks te kort kwamen. Toen de Duitsers in september 1944 op de vlucht sloegen en de villa verlieten, ging ik met een stel Rimboenezen op rooftocht, vooral op zoek naar lekkere dingen. Zo vond Kees Wijnans een fles jonge Bols. Daar zou hij zijn vader met de bijnaam Menneke Pis erg blij mee maken, want die lustte hem wel. We moesten ons echter al snel uit de voeten maken voor de politie.’

Nijmegen frontstad

Nijmegen was bevrijd, maar Arnhem bleek vooralsnog één brug te ver. En zo kwam de stad tussen twee vuren in te liggen van september 1944 tot aan de capitulatie van de Duitsers op 5 mei 1945. In deze periode kende Nijmegen ongeveer net zo veel slachtoffers als bij het geallieerde bombardement op 22 februari 1944. Gerard: ‘Opa Dangkers vond het maar niks dat wij op de Mosstraat bleven. Het geschut, dat opgesteld stond op de voetbalvelden van Sv Nijmegen, v.v. Krayenhoff en Sint Jan aan de Wolfskuilseweg en de Molenweg knalde de hele dag. Opa was bang dat de Duitsers als represaillemaatregel de hele Wolfskuil onder vuur zouden nemen. Mijn vader had net als sommige andere bewoners uit de straat in de tuin een diepe kuil gegraven, afgedekt met de deuren uit de slaapkamers en daar overheen een berg zand. Daar schuilden we dan, vader, moeder en hun vier zonen van 13, 10, 2 jaar en een pasgeboren baby. Zou daar in de buurt een granaat ontploffen, dan werden we levend begraven, maar daar dachten we liever niet aan. Veel mensen uit de Rimboe schuilden ook in de oude boterfabriek vooraan op de Oude Graafseweg.’

De Polar Bears was een Engelse infanteriedivisie die ook ingezet werd bij de bevrijding van Nederland. ‘Men had bij ons in de achtertuin een legerkeuken ingericht en daar werd voor ze gekookt. Daarom kwamen wij niets te kort, want wij mochten mee-eten. Van de kok kreeg ik soms een snee witbrood met Engelse marmelade. Als een gebakje zó lekker. Als ik het nu eet, beleef ik het helemaal opnieuw. De commandant van de keuken heette Michael. Mijn moeder was hoog zwanger en de soldaten leefden enorm mee met de aanstaande gezinsuitbreiding. Uit dankbaarheid hebben mijn ouders hun vierde zoon naar Michael vernoemd.’

Kapokfabriek

‘In oktober probeerde Opa Dangkers opnieuw mijn ouders over te halen te verkassen naar de schuilkelder van de kapokfabriek aan de De Ruyterstraat. Mijn ouders hadden er geen goed gevoel bij en ze wilden de Mosstraat niet verlaten. Ik blij, want ik wilde liever in de buurt van de geallieerde soldaten blijven op de voetbalvelden, die ons ook vaak stukken chocola en koekjes toestopten. De daaropvolgende nacht werd de kapokfabriek gebombardeerd. Oma kwam daarbij om. Pas weken daarna werd haar lichaam onder de puinhopen gevonden. Opa overleefde het, maar had wel zijn beide benen gebroken.’

‘Het bosje tussen de Floraweg en de Graafseweg was helemaal dichtgegroeid. In de eerste jaren van de oorlog zaten er Duitsers. Toen de tanks van de geallieerden kwamen, ramden ze overal doorheen en van het hele bos was niks meer over. Voor de stook verzamelden we het hout, dan moest je wel oppassen voor de hulppolitie, die zat je altijd op de hielen. Wat we her en der aan legerspullen vonden, namen we mee naar huis. Duitse helmen, een bajonet, een Engelse legerbroek, legerschoenen, zelfs lichtkogelpistolen, soms nog met patronen. Die schoten we af bij de huizen aan de Distelstraat bij de Molenweg. Daar woonde MULO-volk, een natuurlijke vijand. Het scheelde nog geen honderd meter, maar een wereld van verschil met de Rimboe. In november 1944 was er thuis een huiszoeking door die gehate hulppolitie. Ze vonden de Engelse legerbroek en de soldatenkistjes, maar het ergste vond ik dat ze mijn Schotse baret meenamen, die ik eerlijk gekregen had.’

Kubus

‘Jan de witte Heimans woonde aan de Ericastraat en had familie in Groesbeek. Veel mensen uit Groesbeek moesten hun dorp verlaten en soms ging het vee ook mee. Zo werden in die dagen zes schapen bij de familie Heimans afgeleverd, die echter geen achterom hadden. Die moesten dus via de voordeur en huiskamer naar de achtertuin. Dat herhaalde zich elke dag, want overdag gingen de beesten naar het Krayenhoffveldje aan de Wolfskuilseweg. Loekie, het hondje van de witte, was een rattenvanger en een gevaar voor elke kat. Loekie had in no time geleerd hoe hij de schapen keurig in een rijtje het huis in en uit moest dirigeren. Het was een groot gezin en hun derde zoon, Kubus, was net zo oud als ik. Bij de bakkers Eelman en IJzendoorn, groenteboer Munster en slager Peters aan de Wolfskuilseweg gingen we in de Oorlogswinter sneeuw ruimen in ruil voor een gebakje, stuk worst of een paar appels. Kubus leeft niet meer, veel te vroeg overleden; hij heeft nog een vishandel gehad aan de Wolfskuilseweg.’

Rijksmonument Villa De Wolfskuyl

Andrew Sisters

Terug naar villa de Wolfskuyl. Na de vlucht van de Duitsers werd in de Oorlogswinter de villa gebruikt door het Britse leger en brandweer. Gerard: ‘In de eerste maanden van 1945 organiseerden de Canadezen er dansavonden met muziek van Glenn Miller. De meiden uit de buurt mochten naar binnen, maar de jongens niet. Veel vrouwen vielen meteen als een blok voor die soldaten; ze hadden sigaretten en chocola. Dochters, soms ook moeders, die het met de Engelsen en Canadezen aanlegden. Ik heb in de Wolfskuil heel wat huwelijken naar de knoppen zien gaan. Ik zag moeders van grote gezinnen na de oorlog hun biezen pakken en naar hun lief overzee vertrekken. Dat waren grote drama’s.’

‘Ik herinner me een liedje uit die tijd van Bing Crosby en the Andrew Sisters: Pistol Packin’ Mama. Jan Megens uit de Ericastraat had daar een andere tekst op gemaakt en iedereen zong het:

Lenie, waar is mama,
Mama ligt op bed,
Met twee Canadezen heeft zij heel veel pret.
Maar negen maanden later kwam er een kleine guit
Met corned beef in zijn handjes en Tjoklat op zijn snuit!

‘Betje Alders, de vrouw van een fietsenmaker, nam vaak de leiding in de Mosstraat als er iets moest gebeuren. Ze nam me een keer mee naar de boeren aan de overkant van het kanaal om daar eten te halen. Op de terugweg stonden de Duitsers echter te controleren bij de sluis in Weurt. Dat konden  we alleen omzeilen door dan maar het kanaal over te zwemmen. De spullen die we hadden bonden we aan ons lichaam vast en zo gingen we terug richting de Kuul. Voor jongens van mijn leeftijd was de oorlog vooral spannend. We zijn thuis nooit iets te kort gekomen. Er was weinig geld, maar veel voedsel was op de bon. We hadden ook nog familie in Wijchen, boeren, die stopten ons vaak iets toe. Mensen uit de straat die dat geluk niet hadden, aten met ons mee. Dat was óók de Rimboe, je hielp elkaar, waar dat kon.’

Na de oorlog likte Nijmegen haar wonden. 2.200 mensen hadden het niet overleefd, er waren 10.000 gewonden, 5.000 huizen verwoest en 13.000 ernstig beschadigd. Ook in de Wolfskuil probeerde men het normale leven weer op te pakken. Voor veel kinderen van NSB-ers een traumatische tijd. Hun vaders gingen voor maanden naar de gevangenis in Vught en de families zouden nog lang daarna uitgescholden, nagewezen en nageroepen worden.

Lien van Gent

De Binnenlandse Strijdkrachten (BS) waren een bundeling van allerlei – gewapende – verzetsgroepen, mede opgericht om tijdens en na de bevrijding de orde te handhaven. Dat leidde in het land tot diverse incidenten, waarbij de BS betrokken waren, ook in Nijmegen, ook in de Rimboe. Gerard: ‘In de Ericastraat woonde de familie de W. waarvan de kinderen regelmatig met de politie in aanraking kwamen met als gevolg dat ze op de tuchtschool belandden. Eén van die kinderen wist daar in augustus 1945 te ontsnappen en was naar zijn ouderlijke woning gevlucht. De politie kwam hem met de boevenwagen ophalen, maar zag geen kans de woning naar binnen te gaan. De moeder verdedigde haar kroost met de moed der wanhoop en door het tumult begon al gauw de hele straat zich met het voorval te bemoeien. Ze hadden in de oorlog genoeg uniformen gezien en kozen uiteraard de zijde van de moeder. Aan de Varenstraat woonde echter een lid van de BS, die vond dat hij de politie een handje moest helpen. Het opstootje escaleerde alleen maar, waarop de man naar huis rende en even later met een geweer terugkwam. Het werd een buurtoproer en de man van de BS voelde zich zó bedreigd dat hij in blinde paniek zijn hele magazijn in de wilde weg leegschoot.’ Zes buurtbewoners, waaronder Peters de melkboer, werden in hun benen geraakt, maar de 31-jarige Lien van Gent uit de Mosstraat 10, getrouwd met Piet Wilkens, een fabrieksarbeider en moeder van vier kinderen, Anni, Lieneke, Pietje en Wimke, werd zo ernstig gewond dat ze diezelfde maand nog overleed. Het hele incident heeft de dagbladen niet gehaald. De overlijdensadvertentie in de Gelderlander volstond met de mededeling dat een noodlottig ongeval de doodsoorzaak was. Op de website Oologsdoden Nijmegen 1940-1945 wordt dit door Bart Janssen rechtgezet.

Engeland

Jaren later, in 1958, zou Gerard nog eens aan de oorlogsjaren in de Rimboe herinnerd worden. Hij werkte op dat moment bij Smit Ovenbouw aan de Groenestraat en was voor een karwei tien weken uitgezonden naar Engeland. Hij ontmoette daar een Engelse oorlogsveteraan die in 1944/45 ingekwartierd was bij een gezin met een moeder en twee jonge meisjes  in de Ericastraat, waarvan de man tijdelijk uithuizig was. Hij liet mij een foto van de twee meisjes zien, die ik meteen herkende. Ik wist dat hun vader in die tijd niet in Nijmegen was. Ik kreeg van de veteraan een foto in uniform mee, met het verzoek van hem aan de vrouw en twee kinderen de groeten te doen als ik weer thuis zou zijn. Natuurlijk doe je dat voor je bevrijder. De familie woonde nog op hetzelfde adres. Ik belde aan en de man, weer in de stad dus, opende de deur. Ik kende hem nog van vroeger en vertelde mijn verhaal. Hij snapte er niks van en haalde zijn vrouw erbij. Die veinsde de soldaat niet te kennen. De meiden waren inmiddels al lang het huis uit. Ik heb niet aangedrongen, ik voelde aan dat er iets niet klopte, maar ik wilde het huwelijk niet naar de kloten helpen. Later hoorde ik dat de man na de oorlog enige tijd in Vught vast heeft gezeten voor NSB-praktijken. De foto heb ik naar de Engelse soldaat teruggestuurd met de mededeling dat hij helaas niet herkend werd, maar nog wel bedankt voor onze bevrijding.’

Nieuw Guinea

Ondanks de saamhorigheid zagen een aantal goedbedoelende ouders hun kinderen liever niet opgroeien in de ruige Rimboe. Er werd niet altijd het goede voorbeeld gegeven en buiten de Rimboe haalden de mensen hun neus op voor het buurtje en men liet er zich niet graag zien. Het stond bekend als berucht en als bewoner kreeg je meteen een stempel opgeplakt. De familie Centen kon in 1947 verhuizen. Vijftig meter verder naar de Varenstraat 52. ‘Er werd meteen anders tegen je aan gekeken,’ herinnert Gerard zich. Hij wilde automonteur worden, maar daar zag zijn vader geen toekomst in. Er moest gebouwd worden in Nederland en wie rijdt er nu een auto? Zijn diensttijd in 1954 vervulde hij bij de mariniers en Gerard werd uitgezonden naar Nieuw Guinea. Een aantal buurtgenoten was hem al voorgegaan, waarvan er ééntje, Frans Eichelsheim terugkwam met een inlandse vrouw. De Kuulers liepen uit, want iemand met kleurtje hadden ze nog nooit gezien in de Rimboe. Gerard patrouilleerde in Nieuw Guinea vooral tegen een dreigende Soekarno. Zestien maanden lang onder slechte omstandigheden. Weer in Nijmegen ging Gerard bij Smit Ovenbouw werken.

Ria

Zijn grote liefde Ria Teuwsen uit de Piet Heinstraat kwam in zijn leven en ze trouwden in 1965. Ze woonden daarna heel lang in Doddendaal boven de Tegelshop, totdat ze in 2009 op de Veemarkt terecht kwamen. Het grootste deel van zijn werkzame leven bracht Gerard bij boekbinderij van den Burg in Weurt door tot aan de VUT, toen hij 62,5 jaar oud was. Ze kregen twee zonen, Peter en Gerard, beide goede sporters. Dat hebben ze van hun vader, die zelf een heel verdienstelijk voetballer is geweest en carrière maakte bij s.v. Hatert, zelfs naar N.E.C. kon, maar een onwillige knie gooide roet in het eten.

Hij heeft een hartklepoperatie achter de rug, en soms merkt Gerard dat zijn geheugen minder wordt. Daarom heeft hij al veel van zijn herinneringen aan het papier toevertrouwd. Samen met Ria blijft Gerard fit door regelmatig te wandelen, al is het maar even met de hond een blokje om.

Fysiek komt Gerard nog zelden in de Wolfskuil. De laatste keer was vijf jaar geleden bij het jubileum van v.v. Krayenhoff. Maar in zijn gedachten is hij er nog elke dag. ‘Die oorlog,’ zo besluit Gerard, ‘laat je nooit meer los.’

Tekst: Michiel van de Loo
Foto’s: Dave van Brenk

 

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie-gegevens worden verwerkt.