Terug naar de Wolfskuil met Ton Remers

Hij woont al sinds 1964 samen met zijn Bep in Beek. Daar hebben ze een leuk huurhuis met een grote tuin. Maar Ton is geboren in Nijmegen, Palmstraat 29 om precies te zijn. Met hem gaan we terug naar de Wolfskuil.

Oorlog
‘We hadden thuis vier kinderen,’ begint Ton, ‘ik was de tweede, er zat nog een zusje boven mij. Ik ben vlak voor de oorlog geboren, in oktober 1939. Mijn vader werkte bij de Honig, maar was vooral bouwvakker. Van die oorlog kan ik me niet veel herinneren. Alleen dat er soldaten huisden in de Mariaschool bij de Azaleastraat. Dat ze daar veldkeukens hadden geïnstalleerd en ik met een aantal andere kinderen uit de straat de gamellen, die grote pannen waar ze het eten in warm hielden, schoon mocht maken. In ruil kregen we dan wat te eten. Daar waren we erg blij mee. Van de bevrijding weet ik nog dat ze met een platte kar door de wijk reden. Daar stond een kooi op met daarin een pop die Hitler moest voorstellen.’

Berntsen-Braam
De Wolfskuil was in die jaren vooral landbouwgrond. Wanneer we kijken naar de vierhoek tussen de Molenweg, Nieuwe Nonnendaalseweg, Floraweg en de Wolfskuilseweg werden de eerste woningen gebouwd aan het eind van de twintiger jaren van de vorige eeuw. Dat zou de buurt worden met als geuzennaam de Rimboe. Het waren de huizen aan de Distelstraat en de verdwenen straten Erica- en Mosstraat. Tien jaar later werd er gebouwd aan de Kamperfoeliestraat en pas na de oorlog in 1948 volgden de huizen aan de Klaver-, Mirte-, Papaver-, Zonnebloem- en Korenbloemstraat. Tot die tijd was het landbouwgrond. In de Palmstraat, aan de andere kant van de Floraweg, was in 1895 al gebouwd. Toen heette de straat nog van Hezewijkstraat, de Azaleastraat was de Tweede van Hezewijkstraat en nu kennen we alleen de Derde van Hezewijkstraat nog. ‘Boven aan de Palmstraat had je een pottenbakkerij waar ze Delftsblauwe borden maakten en er stonden ook de loodsen van Berntsen-Braam,’ gaat Ton verder. ‘Daar werden wel eens feesten gegeven, zoals met de bevrijding en met Sinterklaas. Het was een soort clubhuis. Achter de huizen liep een brandgang en in de straat zelf was een kapper, Van Heumen, en kruidenier Lourense.’

Eerste Communie
‘De kleuterschool stond aan de Krayenhofflaan, naast de Heilig Hartkerk,’ vertelt Ton. ‘De lagere school aan de Koninginnelaan. Daar had je er twee naast elkaar. De Dominicusschool voor “gewone” mensen en de Thomasschool voor de welgestelde kindertjes uit Hees. In de winter hielden de twee scholen onderling altijd sneeuwbalgevechten. Dominicus won, maar we waren ook met meer. In de eerste klas deed ik daar mijn Eerste Communie.  Het was vlak na de oorlog hè, er was niks. Ik droeg een vermaakte blouse met daaronder een drollenvanger, zo’n plusfour. Verder witte sokken en zwarte lakschoentjes. Vooral die schoenen, dat leek heel wat, maar het was eigenlijk krantenpapier, een oude Gelderlander. We gingen eerst met de hele klas naar de Heilig Hartkerk voor de mis en daarna naar de Dominicusschool. Daar zouden de ouders ons ophalen. Het was een zondag in mei, maar het regende. Ik was op een hek geklommen om uit te kijken of mijn ouders er al aankwamen. Toen ik daar vanaf sprong bleven de zolen aan dat hek vastplakken. Mooie lakschoentjes, zolang het droog bleef. ’

Vlak na de oorlog was de armoede vaak schrijnend. Stichting H.A.R.K. (Hulp Actie Rode Kruis) zamelde geld, kleding, schoeisel en huishoudelijke artikelen in om uit de delen aan de mensen die het ‘t hardst nodig hadden. Ook bij Ton thuis liepen ze in tweedehands kleren rond, want geld om nieuwe te kopen, was er niet. De wederopbouw werd gekenmerkt door hard werken en heel zuinig leven, want de lonen werden laag gehouden.

Zoutzuur
‘Mijn opa, die ook in de Palmstraat woonde, had aan de Floraweg grond in zijn bezit,’ gaat Ton verder. ‘Een deel daarvan had hij verhuurd aan een bloemist aan de Derde van Hezewijkstraat. Daar stond ook een nikkelfabriek. Uit het pand werd afvalwater met zoutzuur geloosd dat via een geul naar beneden sijpelde in een putje aan de Floraweg. We speelden daar vaak. Ik weet nog dat ik in de vijfde of zesde klas zat en net nieuwe schoenen had gekregen waar ik erg trots op was. We hadden weer bij de fabriek gespeeld en drie dagen later hingen de zolen los. Helemaal uitgevreten door dat zoutzuur. Het kan daar nooit gezond geweest zijn, maar niemand die zich daar toen druk om maakte. Die vervuilende fabriek heeft er vijftig jaar gestaan. Toen zijn ze naar het industrieterrein verhuisd en nu zit er een meubelmakerij.’

‘Wij moesten opa vaak helpen op het land. Hij had er ook een glazen kas staan. Daar kweekte hij jonge plantjes, die in het voorjaar uitgezet werden. In Dukenburg pachtte hij grond waar hij bermgras liet groeien. Daar gingen we in de zomer ook vaak naar toe. Een heel eind lopen, maar je kwam van alles tegen onderweg. Dan plukten we bramen bijvoorbeeld. Dat bermgras was vaak al gerooid voordat mijn opa daar de kans voor kreeg. Dat deden de woonwagenbewoners die toentertijd op Staddijk stonden.’

Rimboe
‘In die jaren moesten we ook elke zondag naar de kerk. Dat was de oude Thomas à Villanovakerk tegenover de Mariaschool. Een hele mis vonden we veel te lang duren. We zorgden dat we wanneer  de preek begon binnen waren en daarna slopen we weer naar buiten. Als pa thuis zou vragen waar die preek over ging, zouden we dat toch mooi na kunnen vertellen. Het kattenkwaad dat we uithaalden was vrij onschuldig. De kippen van de nonnen opjagen of bij bakker Nas op de hoek van de Floraweg en de Nieuwe Nonnendaalseweg bakstenen in de schalen leggen, die daar op een muurtje stonden om de puddingbroodjes af te laten koelen. In de winter natuurlijk van bovenaf de Palmstraat of de Azaleaweg naar beneden roetsjen.  Je was wel altijd op straat. Erg streng waren mijn ouders niet, als we maar rond etenstijd thuis waren. Ik mocht alleen niet in de Rimboe komen. Daar was het veel te ruig, werd veel gedronken, mensen stookten er hun eigen jenever en gingen daarna met elkaar op de vuist. Dat waren de verhalen altijd. Maar ja, ik had er vriendjes wonen, die bij mij op school zaten, dus stiekem kwam ik er toch wel.’

Na de lagere school volgde de Ambachtsschool aan de Stieltjesstraat. ‘Ik ging al gauw als loodgieter in de bouw aan de slag. Je bleef nooit lang bij een en dezelfde werkgever. Je was daar waar het meeste te verdienen viel. Vaak was dat buiten Nijmegen. Ging je maandagochtend met de eerste trein weg en kwam je zaterdag tegen de avond weer thuis. Nee, leuk vond ik dat niet, maar je had niet zoveel keus. Het was werken, werken en nog eens werken in die jaren. Eind jaren vijftig moest ik in dienst. Ik ben op veel plekken gelegerd geweest. Zelfs nog een half jaar in La Courtine in Frankrijk.’ “Beste ouders, lieve Ine, hier een brief uit La Courtine”, was een hit van Rijk de Gooyer in die jaren.

Instuif
‘Tijdens mijn diensttijd ging ik wel vaak uit in Nijmegen als het zo uitkwam. Zo kwam ik met een kameraad wel eens bij de Instuif in het parochiehuis aan de Akkerlaan. Zo ook op een avond in 1959. We leerden daar allebei op dezelfde avond iemand kennen waar we uiteindelijk heel lang en nu nog bij gebleven zijn. Ik zag een leuk meisje en stapte er op af. “Ken je Ton Remers”, was mijn openingszin. Nee, die kende ze nog niet. “Nou, dat ben ik”, en zo kreeg ik kennis aan Bep. Ik bracht haar op de fiets naar het station, want ze moest van daaruit met de bus naar Beek. “Mijn achter band is wel wat zacht maar het geeft niet lieve pop, spring maar achterop, spring maar achterop, spring maar achterop”, zong ik toen. Dat was een ander populair liedje.’

In 1964 zijn Ton en Bep getrouwd in Beek. Daar konden ze meteen een bovenwoning krijgen, omdat Bep bij de gezinszorg werkte. Ton werkte tot eind jaren ‘70 in de bouw, daarna als onderhoudsman bij de Martinus van Beekschool tot aan zijn pensioen. Ze kregen drie kinderen, twee dochters en een zoon, en hebben inmiddels vier kleinkinderen. Af en toe komen ze nog wel eens in de Wolfskuil, omdat hun dochter Claudia er aan de Oude Nonnendaalseweg woont.

Tekst: Michiel van de Loo
Foto’s: Dave van Brenk en archief Ton Remers

Eén reactie op “Terug naar de Wolfskuil met Ton Remers“

  1. Heel interessant, ik zelf ben op de graafseweg 148 geboren, en ik had een vriendinnetje op de palmstraat, Delftsblauw fabriekje, was een buurvrouw van mijn moeder, daar keken wij naar de tv,. Ik herken veel van deze meneer, leuk om de zelfde dingen te ervaren, van de preek/ spelen rond de kerk, en zelfs de liedjes .Ik meld me later nog eens, mijn soep roept.

Laat een antwoord achter aan Lucie Vrolijks Reactie annuleren

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie-gegevens worden verwerkt.